Gepubliceerd op 11-11-2021

klateren

betekenis & definitie

klaterde, b. geklaterd (1 een schel of scherp, helder, zich snel herhalend geluid geven: rinkelen, kleppen, klepperen, kletteren, rammelen, ratelen; 2 een minder schel klinkend, maar zich zeer snel herhalend geluid geven: kabbelen, ruisen, bruisen; 3 een dof zwaar bonzend of bulderend geluid geven; 4 van lichtindrukken: schitteren, sprankelen, flikkeren, verg. hel en schel):

1. het klokkenspel tingelt en klatert; fig. klaterende verzen, holle; de zweep lustig doen klateren; een klaterende lach, schaterend; dan klatert het lied, jubelt, schalt;
2. de waterval klatert; een klaterende waterstraal; de klaterende abelen, ratelen, ruisen;
3. de donder klatert in de bergen;
4. het klaterende zonlicht op het rode dak.

< >