I. klaarde, h. (1, 2, 3, 4) i. (5, 6) geklaard (1 helder maken, verhelderen; 2 de troebelheid, ondoorzichtigheid wegnemen van inz. van een chemisch-technische bewerking van vloeistoffen; 3 in gereedheid brengen, voor het gebruik gereedmaken; 4 in het reine, in orde brengen; 5 helder worden; 6 zijn troebelheid, ondoorzichtigheid verliezen):
1. enigszins vero. gelijk de zon een droeve hemel klaart;
2. wijn, olie, suiker klaren;
3. schepen, koopwaren klaren, er de verschuldigde in- of uitvoerrechten voor betalen, doen betalen; verg. inklaren; de touwen, de vlag klaren;
4. de zaken klaren; een werk klaren, opknappen;
5. het begon te klaren aan de hemel;
6. de wijn wil niet klaren; II. v. mv. (Z.-N. Clarissen).