v. -en.
klant
m. -en (1 de naam of een gemeenschappelijke benaming voor een persoon in betrekking tot degenen, die hij met de nering begunstigt, die hij aan zich laat verdienen: begunstiger, vaste koper, 2 in het alg. (mans)persoon, in bepaalde verbindingen):
1. een nieuwe, goede, vaste klant; de (zijn) klanten verliezen; aan iem. een goeden klant hebben; iem. klanten aanbrengen, onttrekken;
2. een ruwe klant, kerel; een rare klant, zonderlinge vent.