v. kinnen, kinnetje (1 bij mensen; het door een dwarsgroef van de onderlip gescheiden, benedenste middengedeelte van het menselijk aangezicht; het uitstekende middengedeelte van het onderste kaakbeen; 2 bij dieren o. a.
bij het paard: benaming voor de welving onder de onderlip):
1. glad van kin; grijs van kin; iem. onder de kin strijken; tot (aan) de kin; zich langs de kin strijken;
2. paarden, smal en spits van kin; Z.-N. zegsw. ik kan op mijn kin kloppen, kom er bekaaid af.