kenschetste, h. gekenschetst (1 een kenschets van iem. of iets geven; ook: beschrijven, omschrijven; 2 kenmerken, karakteriseren):
1. de schrijver kenschetst hen als koppig;
2. dit kenschetst de ontrouw der inboorlingen, is een staaltje van, doet kennen; een kenschetsende trek van ons volk, karakteristiek; refl. zich kenschetsen door, zich onderscheiden door.