Gepubliceerd op 11-11-2021

kennis

betekenis & definitie

v., in bet. 3 m. en v. kennissen (1 het kennen van; bekendheid met; 2 bekendheid, gemeenzaamheid door of in de omgang; 3 een bekende; 4 het kennen [of: weten] van, de bekendheid met; 5 bewust onderscheidingsvermogen; bewustheid; bewustzijn, besef; 6 vertrouwdheid met; kunde van; kundigheid in; 7 het geheel van wat iem. weet; 8 kennen, weten, wetenschap):

1 de kennis des goeds en des kwaads; de boom der kennis (des goeds en des kwaads); van de boom der kennis gegeten hebben, zijn natuurlijke onbevangenheid verloren hebben; kennis van de wereld;
2 kennis aan iets krijgen, hebben; personen met elkaar in kennis brengen; kennis met iem. maken, ook: met iem. kennismaken; aangenaam (om) kennis te maken; kennismaken met de politie, er mee in (nauwe) aanraking komen; iem. van mijn kennis, een bekende van mij; Z.-N. kennis hebben met, verkeren, vrijen;
3 dit is een oude kennis van je; onder kennissen; een paar kennisjes mogen vragen, kameraadjes;
4 met kennis van zaken; te mijner (of: tot mijn) kennis komen; kennis van iets krijgen; kennis nemen van, aandacht aan iets geven; kennis dragen van iets, er van op de hoogte zijn;
5 buiten kennis zijn, liggen; weer bij kennis komen;
6 de kennis van vreemde talen;
7 parate kennis; halve kennis; kennis is macht;
8 dorst naar kennis.

< >