m. kelders, keldertje (1 ondergrondse [gemetselde] ruimte in een gebouw, tot bergplaats dienende; 2 grafkelder; 3 afk. wijnkelder, ijskelder enz.; 4 bij verg.; 5 kist met afdelingen of vakken, waarin vierkante flessen bewaard of vervoerd worden; zie k e l d e r t j e):
1 een waterdichte kelder; kolen in de kelder;
2 de kelder dezer kapel;
3 een fles, een mandje ijs uit de kelder halen;
4 naar de kelder gaan, a) v. schepen: naar de diepte zinken, b) te gronde gaan, c) failliet gaan;
5 de kelders behoren tot de historie.