kegelde, h. (1), i. (2) gekegeld (1 het kegelspel spelen; 2 gew. omver vallen):
1 laat ons een partij kegelen; iem. ergens uit kegelen, met kracht, geweld verwijderen;
2 hij kegelde op de grond;
nog: uit zijn das kegelen, uit zijn adem ruiken; plat.