m. kegels, kegeltje (1 meetk. lichaam met plat cirkelvormig grondvlak en uitlopend in een punt; 2 voorwerp, dat op een kegel lijkt):
1 de hoogte v. e. kegel, afstand van de top tot grondvlak; een afgeknotte kegel, zonder top;
2 met kegels spelen, figuren v. h. kegelspel; zie ij s k e g e l, d e n n e k e g e l;
nog: Z.-N. kegel zijn, gek.