m. kavels, of kavelen, kaveltje (oorspr. gemerkt staafje om mee te loten: 1 gelijkwaardige portie v. e. erfenis; 2 perceel van bij ’t lot te verdelen of bij veiling te verkopen grond of land; 3 hoefslag; 4 elk dier gedeelten ener te verkopen massa; koop):
1 inz. Z.-N. of vero.: die akker was in mijn kavel;
2 polders in gelijke kavels verdeeld;
3 de voor deze kavel aangewezen dijkplichtigen;
4 het snoeisel wordt op hopen of kavels gebracht om verkocht te worden.