jeukte, h. gejeukt (1 onpersoonlijk ww. jeukgevoelen; 2 een gevoel van jeuk geven, krieuwelen; 3 een onweerstaanbare drang gevoelen tot):
1 ’t jeukt me op de rug; 2 mijn arm jeukt; jeukende uitslag; 3 mijn vingers jeuken, begerig a) om te schrijven, b) om te slaan; mijn maag jeukt (of: de maag jeukt mij), honger hebben.