Gepubliceerd op 11-11-2021

interieur

betekenis & definitie

Fr., Lat. interior,

1. bn. (innerlijk, inwendig);
2. o. interieurs (het inwendige [van een huis]; het binnenste van een gebouw enz.; huiselijke haard, familiekring; schilderk. een binnenhuisje): een gezellig interieur; een aardig interieurtje hing aan de muur.

< >