richtte in, h. ingericht (1 iets zo maken, samenstellen, dat het geschikt is tot datgene, wat door een bepaling wordt uitgedrukt; 2 in orde, in gereedheid [laten] brengen; inz. ook: van het nodige [laten] voorzien, stofferen; 3 aanleggen, schikken, ordenen, regelen; 4 Z.-N. organiseren; oprichten):
1. een voertuig ingericht voor het vervoer van : personen; het schoollokaal tot kazerne ingericht;
2. naar de eisen des tijds ingerichte schoollokalen; zich (zus of zo) nl. zijn woning, vertrekken; op iets niet ingericht zijn, niet de nodige hulpmiddelen hebben;
3. ik zal het zo inrichten, dat; mijn leven inrichten, zoals ik wil;
4. Z.-N. een feest, maaltijd inrichten; een volksbeweging inrichten; nog: het (of: alles) er op inrichten om, het (of: alles) zodanig regelen, dat het doel wordt bereikt: alles was er op ingericht om het de bezoekers aangenaam te maken.