Gepubliceerd op 11-11-2021

honig, honing

betekenis & definitie

m.; zoete zelfstandigheid, door de bijen uit de bloemen gegaard, bv. uit de bloemen van koolzaad, boekweit enz.: honig uit de bloemen zuigen of puren; zie puren; ongepijnde honig, lekhonig, maagdenhonig, niet uitgeperste honig; wilde honig, nl. der wilde bijen; zegsw. iem. honig om de mond smeren, vleien, hem lieve, zoete woordjes zeggen; Men vangt meer vliegen met één lepel honig, dan met een vat azijn, met (een beetje) zachtheid verkrijgt men meer dan met geweld; zie Hymettus, melk.

< >