o.; (misschien holt- of houtland, naar het griendland rondom Dordt, òf hol- of laagland, dus Nederland; Ned. gewest met A’dam als hoofdstad, het tegenw. N.- en Z.-Holland samen; bij uitbr. de hele Republiek; in het buitenland nog ons hele land, zegsw.
Holland was in last, a) er was grote nood, b) iron. grote drukte om een beuzeling; Holland, bolland (zie ald.), Zeeland geen land, ik hou het met de heikant, rijmpje om o. a. uit te drukken, dat Holland een waterland is.