I. o. hokken;
1. afgeperkte ruimte; donkere (kleine, afgeschoten) bergplaats; ook: verblijf van huisdieren: zie turfhok, kolenhok;
2. verachtelijk: ellendig, onwaardig verblijf; gevangenis; schooljongenstaal: school: wat een hok dat huis! in het hok zitten; met zo'n mooie dag naar het hok! hokje, o. -s; vakje in een kast; loket; - I etymologisch = - II.
II. o. hokken; een samenbindsel of bundel van 4 tot 12 garven of schoven.