I. tw.;
1. voermansroep om het paard stil te doen houden; roep om iem. met iets te doen ophouden: ho, paardje, ho! ’t is (of: was) ho maar, er komt (of: kwam) niets van;
2. uitroep tot matiging: Hoo-o-o-oh, jagertje, de lijn kan wel stuk; ho wat!
3. uiting van (schampere) terechtwijzing: ho, hij weet met jou geen raad, wacht eens, hei wat; ho, wat een leven!
II. zn. o.: een plotseling ho.