Gepubliceerd op 11-11-2021

heten

betekenis & definitie

I. heette, heeft geheet; heet maken, heet stoken: het water heten, de oven heten.

II. heten, heette, heeft geheten;

1. noemen: ik heet hem mijn vriend; dat heet ik werken, dat is eerst werken!
2. genoemd worden: hij heet op het dorp baron; zij heet Marie naar moeder;
3. gebieden, bevelen: ik heet u te komen; nog: naar het heet, naar men zegt; allen hartelijk welkom heten, verwelkomen; iem. iets heten liegen (in zijn gezicht) beweren, dat hij liegt; eten heet edere in het Latijn, wordt uitgedrukt door.

< >