hengelde, heeft gehengeld;
1. met de hengel vissen: hij zit te hengelen; naar snoek hengelen; een liefhebber van hengelen zijn;
2. (voortdurend) moeite doen om iets te krijgen of te vernemen: naar complimentjes, naar een baantje hengelen;
3. (toneel) niet rolvast zijn, op den souffleur spelen: die acteur hengelde weer erg.