v. grootten, (spreekt, ook groottes) (1 de hoedanigheid van groot te zijn, van meer dan gewone afmetingen te zijn; meer dan gewone omvang, uitgestrektheid enz.; 2 omvang, breedte, lengte enz., uitgestrektheid, afmeting):
1. die winkel onderscheidt zich door zijn grootte;
2. de grootte van de aarde, van een stad; een ster van de eerste, van de tweede grootte, helderheid; fig. een ster van de eerste grootte, b.v. een groot kunstenaar, speler enz.; een afbeelding van een vogel, natuurlijke nl. als in de werkelijkheid.