I. bn. (1 welwillend, goedaardig; 2 blijk gevende van, voortkomende uit een goed hart):
1. mijn goedhartige oom;
2. goedhartige zorg, goedhartige scherts; zijn gelaat heeft iets goedhartigs.
II. bw. (op een wijze, die blijk geeft van goedhartigheid, goedigheid): wees goedhartig.