I. bn.; gevatter, gevatst (eig. voorbereid, gewapend op iets inz. van het verstand: 1 van personen: geestig, niet verlegen om een treffend antwoord, snedig, slagvaardig; 2 van een gezegde, antwoord: geestig-treffend, snedig, ad rem, raak):
1. wat is hij altijd erg gevat;
2. een gevat antwoord; zegsw. op iets gevat zijn, raad weten in moeielijkheden;
II. bw. (op geestigrake wijze; ter snede, ad rem): gevat antwoorden op ongepaste vragen.