o. (1 voordeel; genot; gemak; 2 verzamelw.: alles, wat iem. van dienst is om moeite of inspanning uit te winnen; gerei inz. in samenst.; 3 Z.-N. wat iem. nodig heeft):
1. gerief van iets hebben; ten gerieve van, tot gemak van;
2. zie keukengerief;
3. Z.-N. zijn gerief hebben.