I. m. mv. (lit. t. minnaar en minnares; minnend paar; beminden);
II. geliefde, h. geliefd (1 lief zijn aan; behagen, aangenaam zijn; meestal believen; 2 lief vinden; aangenaam vinden, goedvinden):
1. wat gelieft u?
2. (U Ed.) gelieve te berichten; gelieve te betalen.