in de uitdr. naar gelang,
1. (naar eis van): handelen naar gelang van omstandigheden;
2. vgw. (naar mate, naar evenredigheid met of zonder dat): naar gelang (dat) wij klommen, werd het uitzicht schoner;
3. bijw. (in evenredigheid, overeenstemming met het vorige, naar venant): een smoking, lage schoenen, alles naar gelang.