o. (1 het horen, het vernemen van geluiden; 2 het vermogen om te horen, een der vijf zintuigen; 3 het luisteren naar hetgeen men hoort; oplettendheid, aandacht; 4 de gelegenheid geven om gehoord te worden; 5 de gezamenlijke toehoorders):
1. het zintuig van het gehoor; ik kreeg geen gehoor; op het gehoor af; op het gehoor spelen;
2. een fijn gehoor; muzikaal gehoor hebben, aanleg voor muziek;
3. gehoor weigeren, niet willen aanhoren; gehoor schenken; fig. gehoor geven aan hetgeen zijn hart hem ingaf;
4. om een gehoor verzoeken, audiëntie;
5. een talrijk gehoor.