I. het geheugde, het h. geheugd (in de herinnering leven): mij geheugt, of het geheugt mij; meestal heugen; 2 o. (1 herinnering, gedachtenis; 2 herinneringsvermogen):
1. geheugen van iets hebben; het ligt ons nog vers in het geheugen;
2. een goed, sterk, trouw geheugen; de veerkracht van het geheugen; zegsw. iets in het geheugen prenten, vast in de geest prenten; in het geheugen roepen, in de gedachten brengen.