v. -heden (1 de hoedanigheid van geestig 1 en 2; 2 een woord of gezegde, dat geestig in bet. 2 is, een puntige, oorspronkelijke, fijne gedachte bevat; aardigheid):
1. Erasmus’ geestigheid; de geestigheid van dit gezegde; 2. de geestigheid niet waarderen; ir. geestigheden debiteren, uitkramen, flauwiteiten.