v. -n (1 het denken aan; 2 blijvend aandenken; 3 nadenken, peinzen; 4 het in aanmerking nemen; 5 het redeneren, oordelen; 6 overleg, beraad; 7 voorstelling van de geest; denkbeeld; 8 overlegging alleen in het mv. inz. in Bijbelse zegsw.; 9 plan, voornemen; 10 mening, gevoelen, oordeel inz. waardering, schatting, dunk; 11 vermoeden):
1. de gedachte aan wat hij gehoord had;
2. de gedachte(n) aan iets bewaren, herinnering; het is mij uit de gedachten gegaan;
3. in gedachte(n) zijn; iets in gedachte(n) doen, werktuigelijk, zonder erg of opzet;
4. de gedachte, dat zijn moeder tevergeefs op hem wachtte, was onverdraaglijk;
5. de vrijheid der gedachte;
6. iets in (zijn) gedachte(n) nemen, in overweging nemen; ik stond in gedachte(n), wat te doen;
7. allerlei gedachten en gewaarwordingen; zich geen gedachte van iets kunnen maken; de gedachte, die aan dat boek ten grondslag ligt, hoofddenkbeeld; zegsw. in zijn gedachten,
a) in zijn geest, in zijn verbeelding,
b) bij zich zelf, in zijn binnenste;
8. Jesus ziende hare gedachten, seyde;
9. op de gedachte komen, zich voornemen; van gedachte veranderen, van plan; hij kwam op de zonderlinge gedachte, denkbeeld; op twee gedachten hinken (1 Kon. 18 : 21),
a) in de keuze tussen twee tegenovergestelde zaken aarzelen;
b) van twee denkbeelden, stelsels: nu eens het een dan weer het andere volgen; Z.-N. zijn gedachte hebben, volgen;
10. ik zou zijn gedachte daarover (of: omtrent, aangaande) wel eens willen vernemen; gunstige, goede, hoge gedachte(n) omtrent (of: van, over, aangaande) hem of iets hebben, koesteren, opvatten;
11. ik had er geen gedachte op, dat mij zo iets zou overkomen; nog: iem. tot andere gedachten brengen, andere mening.