o. geboden (1 openbare bekendmaking of afkondiging inz. wettelijke of kerkelijke huwelijksaankondiging, en dan in het mv., zie roep; 2 bevel, last, voorschrift inz. v. God en in hogere stijl; 3 Z.-N. bod):
1. het eerste, tweede, derde gebod, openbare afkondiging van een voorgenomen huwelijk; onder de geboden staan, ondertrouwd; de geboden stuiten, de voltrekking van het huwelijk stuiten;
2. een gebod uitvaardigen; een streng gebod; een gebod nakomen, ter harte nemen; de 10 geboden Gods, Deut. 5 : 6—21; van God noch zijn gebod iets weten, God noch zijn geboden kennen, een goddeloos leven leiden; scherts, met zijn tien geboden eten, met de vingers, zonder vork of mes;
3. Z.-N. wie heeft dat gebod gedaan?