v. foeliën, -s (Lat. folium = blad: 1 vuurrood vlezig omhulsel der muskaatnoot; specerij; 2 dun uitgeslagen metaal, inz. amalgama van tin en kwik om een spiegel te foeliën, om van achter edelstenen te bekleden; 3 Barg. kerfstok):
1. er is bruine, blanke en korte foelie;
2. het spiegelglas met foelie overtrekken; door de foelie verhogen de juweliers de gloed der stenen;
3. iets op zijn foelie hebben; Z.-N. foele.