m. ezels, ezeltje (1 dierk. eenhoevig zoogdier van het geslacht der paarden; Lat. equus asinus; 2 fig. domoor; lomperd; 3 draag- of steuntoestel; schild, standaard voor het doek; school: schraag voor het bord; 4 Barg. inz. verkl.: lessenaar; winkellade; foulard, das):
1. de tamme ezel, de wilde ezel, de Kaapse ezel of zebra; Bileams ezel, iem., die voor zijn beurt spreekt; zegsw. van den os op den ezel springen, van het ene onderwerp op het andere; spreekw. Een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen, iem., die eens iets nadeligs heeft ondervonden of een fout heeft begaan, wacht zich een tweede maal er voor, tenzij hij dommer is dan een ezel;
2. dat kan een ezel begrijpen; de ezel brak twee vazen;
3. hij zat voor zijn ezel te schilderen; een schoolbord op een ezel;
4. een lopend (of: staand) ezeltje, beweegbare (of: vaste) lessenaar; ezeltjes piepen, winkelladen lichten; zijden ezeltjes.