v. engten (1 het eng of nauw zijn, de eigenschap, omstandigheid, dat iets eng is, ook fig.; 2 nauwe doorgang):
1. de engte der wegen; de engte van zijn geest;
2. een bergengte, een zeeëngte, een landengte; zegsw. iem. in de engte brengen, drijven, in het nauw, in verlegenheid.