v. duiven (dierk. vogelsoort; Lat. columba; kegelspel: middenzijkegel): tamme (huis-, postduiven) en wilde (trek-, bosduiven) duiven; de — is het beeld van onschuld; zegsw. de gebraden duiven (of: ganzen) vliegen iem. in de mond, winsten, voordeel zonder inspanning; z. braden 1; iem. onder zijn duiven schieten,
a) voor zich beslag leggen op iets wat hem toekomt,
b) iem. oneerlijke concurrentie aandoen; een -je zonder gal, vrouw zonder arglist of boosheid.