1. o. (vast voedsel, spijs): zegsw. op een — zitten;
a) niets te drinken krijgen,
b) zijn glas leeg hebben; zie nat;
2. -jes, bw. (1 koel, onvriendelijk; 2 op kalme, nuchtere wijze, zonder dat er enig gevoel of aandoening blijkt):
1. iem. — ontvangen;
2. iets — opmerken.