I. drong h. of i. doorgedrongen (door dringen ergens komen, zich dringende of geleidelijk met moeite, verder of tot een zeker punt bewegen): de veldheer is tot in de hoofdstad des vijands doorgedrongen; fig. in de geheimen der diplomatie —, ze doorgronden, ontsluieren; zegsw. tot iem. —, hem bewust, begrijpelijk worden, b.v. het zal niet tot hem —;
II. doordrong', h. doordrongen (1 dringen in alle delen van; vervullen; 2 dringende gaan door; door drang zich een weg banen door, inz. als deelwoord):
1. droefheid -drong zijn hart; hij is -drongen van de waarheid zijner leer, vast overtuigd, klaar bewust van; iem. van iets —, iem. de overtuiging of het besef bijbrengen van;
2 zie doordringend.