Gepubliceerd op 11-11-2021

donker

betekenis & definitie

1. bn. bw.; donkerder, —st (duister; niet of weinig verlicht): de —e dagen vóór Kerstmis; een —e achterkamer; fig. een — vooruitzicht, niet-bemoedigend; een —e toekomst, treurig; het waren —e tijden, onheilspellend; Z.-N. de zes —e weken, de drie weken vóór en na Pasen; het ziet er — uit, naar, treurig; iets — inzien; — kijken;

2. o. (duister): bij, na, voor —; zegsw. tussen licht en —, in de schemering; in het — (of: in den) — zitten; in het — (rond-)tasten; zegsw. zie kat, metten.

< >