Gepubliceerd op 11-11-2021

dol

betekenis & definitie

I. m. dollen, dolletje (roeipen; rolrond handvat [v. e. zeis]); etym. misschien = II.

II. m. dollen (bolle rib, passend in een holle sleuf b.v. bij een trottoirband).

III. bn., bw.; doller, -st (1 waanzinnig; 2 razend-woedend; 3 van dieren: aan watervrees lijdend; razend; 4 onbezonnen; 5 zeer dwaas, mal):

1 het dolhuis; het is om - te worden;
2 - van woede;
3 een dolle hond;
4 een dolle streek;
5 een dolle scène; is dit niet te -? het was te - om alleen te lopen; nog: door het dolle heen,
a) zeer opgewonden en uitgelaten, b) uiterst mal; - zijn op iets of iem., zeer veel houden; - met iem. zijn, vertroetelen; - van iets houden, zeer veel; een dolle moer. Opm. Dol is dikwijls afkorting van dolprettig enz.

IV. m. dollen (Z.-N. spitsmuis).

V. m. dollen (Z.-N. bromvlieg).

< >