Gepubliceerd op 11-11-2021

dauwen

betekenis & definitie

dauwde, h. gedauwd (1 onpersoonlijk: er hangt dauw of slaat dauw neer; 2 lit. t. [als dauw verkwikkend] neerdalen; 3 druppelsgewijze bevochtigd zijn):

1 het dauwde sterk;
2 de hemel doet zijn zegen op ons -;
3 het zweet, waarvan het voorhoofd dauwt.

< >