I. cañon, m. canons (Sp. v. Lat. canna = riet, buis: steile bergkloof, diep erosiedal): de canons van de Colorado, (ñ = nj).
II. canon, m. canons (Gr.-Lat. wet, regel, richtsnoer inz. geloofsregel, R.-K. deel der Mis van het Sanctus tot het Pater Noster; jaarlijks op te brengen bedrag inz. bij erfpacht, een bepaalde drukletter, muz. kettingzang, waarbij hetzelfde thema door alle partijen herhaald wordt, maar waarbij elk harer op een ander ogenblik inzet): de canon der H. Schrift, geschriften, tot de Bijbel gerekend en beschouwd als heilig, geschreven onder onmiddellijke ingeving van den H. Geest; zie ook canoniseren.