Gepubliceerd op 11-11-2021

breuk

betekenis & definitie

v. breuken (1 verbreking van de samenhang van inz. vaste delen; scheur; 2 heelk. verbreking van de samenhang der beenderen; 3 uitzakking, verplaatsing van een ingewand uit de omliggende holte; darm, die in een uitstulping van het buikvlies buiten de buikholte treedt; 4 getalvorm, die een gedeelte van een geheel voorstelt; gebroken getal):

1. een korrelige breuk; aardbreuk; het glas heeft een breuk; fig. het is tussen hen tot een breuk gekomen;
2. armbreuk, beenbreuk, schedelbreuk;
3. de breuk is weer uitgekomen;
4. een tiendelige breuk, b.v. 0.75.

< >