Gepubliceerd op 11-11-2021

brengen

betekenis & definitie

onr. ww., bracht, h. gebracht (1 v. zaken: ergens doen komen; 2 v. personen en dieren: leiden, voeren, drijven naar; 3 v. personen: geleiden, vergezellen als beschermer, gids enz.; 4 op een bepaalde plaats zetten, leggen, plaatsen; 5 komen aanbieden, geven; 6 doen ontstaan, veroorzaken):

1. de brief naar de post brengen; breng enige stoelen (hier); zegsw. jawel, morgen brengen, dat kun je begrijpen!
2. de kinderen naar school brengen, naar (of: te) bed brengen; breng de koeien in de wei;
3. de dames naar huis brengen; iem. aan de trein brengen;
4. de hand aan de muts brengende; het glas aan de lippen brengen;
5. iem. dank, hulde, een offer brengen; moge het u geluk brengen;
6. tranen in de ogen, een lach op het gelaat brengen; nog: iem. iets aan het (of: zijn) verstand doen inzien, begrijpen; tot stand brengen, doen ontstaan; aan ‘t licht brengen, openbaren; iem. iets onder het oog (of: de ogen) brengen, a) (van geschriften) inzage er van geven, b) iem. iets voorhouden, hem uitdrukkelijk op iets wijzen als raadgeving, vermaning enz.; het ver brengen in de wereld, ver komen; in aanraking brengen met, leren kennen; iem. om het leven brengen, doden; iets op het papier brengen, opschrijven; onder woorden brengen, zeggen, uiten.

< >