breide, h. gebreid (1 van netten: knopen; 2 waterb. palen met rijs omvlechten; 3 draden met naalden of priemen op bepaalde wijze dooreenvlechten tot een samenhangend geheel; breiwerk maken):
1. netten breien;
2. palen breien;
3. een kous breien, een borstrok breien.