bokkinkje (gerookte haring)
1. (voorwerpen.), m. bokkingen: Engelse bokking, spekbokking, z. ald.; fig. iem. een bokking geven, gmz. a) hem berispen, b) iem. iets onder zijn neus duwen, iets onaangenaams zeggen;
2. (stofn.), v.: hou je van bokking?