boende, h. geboend (wrijvende, schurend schoon of glanzend maken: 1 N.-N. met water en boender schrobben; 2 Z.-N. met was, boensel, boenborstel of boenlap glad en glanzend wrijven; 3 jagen, verdrijven; 4 Z.-N. afgeven, gekleurd worden):
1. als een vers geboende dorpsstraat;
2. de parketvloer, meubels boenen;
3. de kippen uit het huis boenen;
4. een koperen ketel kan boenen; een eiken kuip boent.