Gepubliceerd op 11-11-2021

bloed

betekenis & definitie

1. o. (vloeistof in het dierlijk organisme, dienende voor het vervoer van stoffen nodig voor het organisme, inz. rode, min of meer dikke en stolbare vloeistof i. h. menselijk en dierlijk lichaam): slagaderlijk bloed, aderlijk bloed; in zijn bloed baden; Z.-N. bloed laten, aderlaten; zegsw. het bloed kruipt, waar het niet gaan kan, iems. aard verloochent zich niet, inz. de genegenheid voor bloedverwanten; dat zal kwaad bloed zetten, dat wekt verbittering; het bloed der martelaren is het zaad der Kerk; dat zit bij hem in het bloed, is zijn natuurlijke aard, aanleg; daar moet nieuw bloed in het bestuur komen, nieuwe, jonge krachten; in koelen bloede, koelbloedig; mensen met rood bloed, de niet adellijken; mensen met blauw bloed, de adel; van koninklijken bloede, prins van den bloede, behorende tot het vorstelijk huis; er uitzien als melk en bloed, fris, blozend; goed en bloed, leven en bezittingen; Het Heilig Bloed, kapel te Brugge, waar, naar de overlevering, bloed van Christus wordt bewaard;

2. m. bloeden (sukkel, hals): arme bloed.

< >