Gepubliceerd op 11-11-2021

blijven

betekenis & definitie

bleef, i. gebleven (1 van personen of zaken: voortdurend zijn, voortgaan te zijn; ook: die handeling doen, waarmee het blijven begint; 2 achterblijven; ergens steken blijven; op een bepaald punt ophouden):

1. Gods beloften blijven, houden stand; ik blijf er bij, je hebt ongelijk, ik houd mij daaraan, houd vol; dat boek is in de pen gebleven, niet geschreven; blijf nog wat (praten, spelen, enz.); bij zijn werk blijven; het blijft de vraag; overwinnaar blijven; soms heeft de bet. v. worden: Als de ene hand de andere wast, blijven zij beide schoon;
2. waar was ik ook weer gebleven? waar blijft die jongen? op het slagveld blijven, sneuvelen; op zee blijven, omkomen; het schip is op de klippen gebleven, vergaan; nog: achterwege blijven, niet geschieden; in gebreke blijven, aan zijn verplichting niet voldoen; waar is mijn hoed gebleven, waar is hij? waar blijft het bier, kellner? 7 van de 13 blijft zes; blijf me daarmee van het lijf.

< >