legde (leide) bij, h. bijgelegd (bijgeleid) (1 er bij doen, leggen, geven; 2 bijdragen tot een gezamenlijke som; 3 scheepst. onder klein zeil een schip bij de wind houden):
1. daar moet ik geld op bijleggen, er op verliezen; wat ontbreekt, zal hij wel bijleggen;
2. geld bijleggen voor een feest;
3. wil men andere schepen inwachten, dan moet men bijleggen; nog: een twist, geschil bijleggen, in der minne schikken.