kwam bij, is bijgekomen (1 ergens zich bijvoegen; 2 ergens bij passen; 3 tot zich zelf komen):
1. er zijn dit jaar 10 nieuwe leden bijgekomen;
2. die kleur komt er niet goed bij;
3. zij gaat al bijkomen, a) uit een flauwte, b) begint er al wat beter uit te zien; nog: dat moet er nog bijkomen, doet de maat overlopen; daar kan ik niet bijkomen, a) kan het niet bereiken met mijn hand enz., b) begrijp ik niet; hoe kom je er bij, hoe is het mogelijk, dat je zo iets doet, denkt?