o. bewijzen (1 de gronden, waarop een bewering rust; bewijsvoering, betoog; de logische uiteenzetting; 2 blijk, teken; 3 een zeer klein teken van iets; een zeer kleine hoeveelheid; 4 schriftelijk blijk, schriftelijke of gedrukte verklaring):
1. het bewijs van een stelling; rechtst. bij gebrek aan bewijzen vrijgesproken; een bewijs leveren, geven; ten bewijze waarvan;
2. een bewijs van eerbied, een bewijs van moed;
3. doe er nog een bewijsje zout bij; een klein bewijs van baard;
4. bewijs van goed gedrag; een bewijs v. d. dokter; een bewijs van onvermogen; een bewijs van toegang, entréebiljet; een bewijs van ontvangst, reçu.